Ik ga naar school en ik neem mee;
het grote apen-ABC
een kleurpotlodendoos en stiften,
een grote stapel rekenschriften,
een rekenboek, een boek voor taal
een passer en een liniaal,
een blauwe pen om mee te schrijven,
een trommel voor het overblijven,
met boterhammen, drie of vier,
en knikker voor het speelkwartier
en apennootjes en bananen,
en ook een zakdoek voor mijn tranen,
wanneer ik stiekem word gepest o
of uitgelachen door de rest…

‘Niet praten, zegt meneer Mandril
en alle apen worden stil,
Hij fluistert tegen al zijn klassen:
‘Doe weg die overvolle tassen,
doe weg en neem ze nooit meer mee.
Ik geef geen lezen of dictee
en ook geen taal op de computer;
dat vind ik nutteloos geploeter.
Geen sommen; driekeer twee is zes
Ik geef alleen maar levensles!

Ik leer je hoe bananen smaken.
Ik leer je harde noten kraken.
Ik leer je met het grootst gemak
te slingeren van tak naar tak.
Ik leer je op de wolken drijven
en broodje-aap-verhalen schrijven.
Ik leer je, ook al ben je klein,
om apetrots op iets te zijn.
Ik leer je in jezelf geloven.
Ik leer je apekooltjes stoven,
en uren slapen in het gras,
gezellig met de hele klas.
Ik leer je hunkeren en dromen.
Ik leer je uit de mouw te komen;
niet al te laat, niet al te vroeg,
je hebt tenslotte tijd genoeg.

Ik leer je om elkaar te vlooien.
Ik leer je lekker apenkooien
in de natuur niet in een kooi.
Ik leer je om te zien wat mooi
en wat belangrijk is in ’t leven.
Ik leer je complimentjes geven
en grapjes maken en muziek.
En als je zielig bent of ziek,
dan leer ik je de pijn verdragen
en om kaneelbeschuitjes vragen.
Ik leer je door het vuur te gaan
voor iemand en voor aap te staan.

Ik leer je liedjes van verlangen,
en aan je apenstaartje hangen
en nootjes eten bij de vleet.
Is dat niet mooi? En voor je ’t weet
dan is je kindertijd verstreken.
De lange jaren lijken weken..
Je bent een grote aap, die zegt:
‘Wij hadden het op school niet slecht.
Wij hadden het op school juist reuzefijn.
Wij hebben er geleerd om aap te zijn!”.

Bette Westra